Inspiratie
begint vaak met een naam. In dit geval die van mijn nichtje. De muze komt de
dichter soms op ongebruikelijke wijze aangewaaid. Dan volgt een beeld. Een
typering. Een korte zin die metrisch bruikbaar is (in dit geval de eerste
anderhalve regel van het eerste sonnet). En dan gaat de verbeelding met de
dichter op de loop. Wat valt er van te maken? Wat zal het opleveren? Zo weet je
wel waar je begint, maar niet waar je eindigt. Beter gezegd: dat weet je pas
als je klaar bent.
De link naar
een bijbels verhaal is niet ongebruikelijk en snel gelegd. Onze hele cultuur
staat bol van verwijzingen naar bijbelse verhalen. Daar kun je echter vrij en
vrijmoedig mee omgaan, plastisch materiaal om te buigen naar je voorkeuren. In
de bijbelse context gaat het over de kuise Suzanna, maar kuisheid is geen
karaktereigenschap waarmee ik een bijzondere affiniteit heb. Welbeschouwd is
het geen deugd (kun je dat eigenlijk ook niet van deugdzaamheid zeggen?) maar
in de kern een onderdrukkingsmechanisme, in de bijbelse verhalen strak
toegepast om vrouwen op hun plaats te zetten. Iedereen moet natuurlijk haar of
zijn eigen leven leiden en zelf maar kiezen welke mate van kuisheid daar het
beste bij past.
In het licht
van dit uitgangspunt ben ik aan het puzzelen geslagen, tot ik een vorm had die
paste. Terwijl mijn muze daarbij (in overdrachtelijke zin) om mij heen
fladderde. Fladderen leidt trouwens nauwelijks af als je geconcentreerd bezig
bent. Mijn behandeling van de stof is overwegend anekdotisch (maar dat kun je
van grote delen van de bijbel ook zeggen) en niet al te zwaar van karakter (wat
veel minder van de bijbel kan worden gezegd). Nou ja, kort en goed: vergeet het
heilige boek voor de rest (tenzij je geïnteresseerd bent in de eventueel door
het beeld wandelende cameo’s) en ga gewoon door met mijn gedichten.
Dat zijn zes
staartsonnetten, overzichtelijk verdeeld in drie vertellingen en drie gezangen.
In de vertellingen wordt de chronologie van het verhaal gevolgd. De gezangen
leveren commentaar vanuit het perspectief van het drietal hoofdpersonen,
Suzanna en haar ouderlingen.
Eerste vertelling
Een
beauty queen. Toen ze eens wilde
baden
In
maneschijn (want het was dertig graden)
Werd
ze bespied door mannen boos en slecht
Heel
poedelnaakt, haar borsten bloot, onthecht
Haar
schoot. Ze grepen haar. En overladen
Werd
zij met vuige praat: “Niet te versmaden
Ben
jij. We nemen je. Dat is ons recht”
Ze
huiverde. Ze moest zich overgeven
Aan
valse streling, schending van haar deugd
Ze
sloeg haar ogen neer, begon te beven
Ze
werd met kracht misbruikt. Zo werd haar vreugd
Geofferd
aan de wellust, werd haar leven
Een
zware last. Geëindigd leek haar jeugd
“En
wat ons zo verheugt,”
Zo
spraken zij: “Mocht je ons niet plezieren
Dan
word je levend voer voor wilde dieren”
Eerste gezang
Ik neem je blanke naaktheid, warm en zacht
Ik streel je huid. ik laat mijn handen dwalen
Je bent van mij. Die prijs moet je betalen
Je bent van mij. En jong is nog de nacht
De nacht is jong. Je
bent zoals verwacht
Je bent de oogst van
duizend één verhalen
Zoals het mij behaagt
je aan te halen
Zo neem ik je, als
sieraad van mijn macht
Ik laat mijn lichaam
op het jouwe glijden
Ik laat je niet meer
gaan. Ik streel je huid
Ik zal jouw blanke
naaktheid in gaan wijden
Een kreet van hitte,
dierlijk oergeluid
Jouw lijf dat ik vol
vuur zal gaan berijden
Vraagt overgave,
angstig en gekruid
Mijn sieraad, prooi
en buit
Ik neem je zonder
liefde, zal je dwingen
Je bent de oogst waarvan de helden zingen
Tweede vertelling
Waarin
zij leefde waren bar en boos
Want
vrouwen waren goeddeels rechteloos
Een
soort bezit, dat men kon laten lijden
Twee
schurken waren moeilijk te bestrijden
Want
als ze logen, wreed, genadeloos
Geen
machtig man die dan haar zijde koos
Een
kwade dood was moeilijk dan te mijden
Ze
namen haar en noemden haar een hoer
Daarna
beklaagden ze haar losse zeden
En
wel aldus: “Die meid neukt zelfs haar broer”
“Het
is een slet, door iedereen bereden
Ze
leeft voor galg en rad, dat vindt ze stoer
Zo
heeft ze elk gebod wel overtreden”
Dit
liegen was de reden
Dat
iedereen nu koos voor vrouwenhaat
En
riep: “Ja, stenig haar. Roei uit dat kwaad!”
Mag ik misschien ook
mijn verhaal vertellen?
Waarom ontzeggen
jullie mij dat recht?
Omdat ik vrouw ben,
enkel daardoor slecht
Een ding om te
gebruiken en te kwellen
Dat ik hier schuldig
ben, zo hoor ik stellen
Blijkt uit het feit
dat ik besta. Ik vecht
Dat aan, want dat ik
aan het leven hecht
Is geen motief een
oordeel te gaan vellen
Wat ik slechts wil is
dit: mezelf te zijn
Wie gaat het aan als
buiten ik wil baden
Ontbloot en wel? Wie
doe ik daarmee pijn?
Mijn lijf is van
mezelf. Ik wil u raden
Dat recht mij toe te
staan, zonder chagrijn
Een recht dat ik
vertalen mag in daden
Of is het te beladen
Om, zonder kwaad te
doen, ontremd en blij
Te doen wat men begeert, volledig vrij?
Derde vertelling
“Ik
ken die twee, ik zou ze niet vertrouwen
Want
steniging, het zal ons straks berouwen
Als
ze gedood is zonder goed verweer
En
hij dacht na als volgt: Wat is ze teer
Zo
lelieblank. Ik mag nu niet verflauwen
Ik
moet haar redden uit hun scherpe klauwen
Omdat
ook ik Suzanna kuis begeer
Hij
stelde voor: “Laat mij hen ondervragen
Maar
zonder dat ze horen van elkaar
Ik
vraag details. Zie of ze dat verdragen”
Het
hele spel vond plaats met groot misbaar
De
leugenaars, ze deden niets dan klagen
En
spraken elkaar tegen, hier en daar
Zo
werd het klip en klaar
Dat
zij de boel vals hadden voorgelogen
Toen
gold voor hen niet langer mededogen
Ik ben dus echt de
lul. Wie had gedacht
Dat ooit zo’n losse
meid zich zou verweren?
Mijn status hielp ze
altijd uit de kleren
Dat is het grote voordeel
van de macht
Ze had geen zin, toen
heb ik haar verkracht
Dat is normaal. Zo
gaat dat onder heren
Moet ik daarvoor,
verdomme, straks creperen?
Als crimineel word ik
straks afgeslacht
Verhit zie ik het
plebs met stenen slepen
Ze krijsen: oog om oog
en tand om tand
Als om hun groot
gelijk te onderstrepen
Ze brullen: voet om
voet en hand om hand
Mijn kleren gaan nu
uit, heb ik begrepen
Zo blootgesteld, dat
is pas echt gênant
Nu zijn we aanbeland
Bij het moment dat
schapen, zonder zonden
Met scherpe stenen tot de dood mij wonden
Het
Suzanna-motief is veel gebruikt in de westerse schilderkunst, al dan niet
oneigenlijk (om het woord ‘misbruik’ te vermijden, want wie zijn wij om –na het
bovenstaande– zonder zonden de eerste steen te werpen). Het bood immers de
prettige gelegenheid om een geheel of grotendeels ontklede jonge vrouw af te
beelden zonder de kans te lopen van het plegen of begeren van onkuisheid
beschuldigd te worden. En, beter nog, je kon het ook nog eens verkopen als
morele les. Kijkend naar Suzanna vielen dan niet zozeer haar aantrekkelijke
proporties op, als wel haar diepgevoelde verlangen de reine wegen van de Heer
te volgen, ongeacht de consequenties. Een verfrissende gedachte!
Een bijzonder
exemplaar in de iconografie is wel onderstaand, van de hand van Artemisia
Gentileschi uit 1610. De toon is meteen radicaal anders. Hier geen verstilde,
bijna serene uitbeelding (“Zeg, stoute ouderlingen, jullie laten me schrikken
nu ik hier zo in mijn blootje zit”), maar heftige emotie en felle pijn. Dat
heeft vermoedelijk te maken met wat ik voor het gemak maar even het vrouwelijk
perspectief noem.
Voor
Artemisia zelf leek het een profetische dimensie te bezitten, alsof ze
voorvoelde dat ze twee jaar later door haar leermeester, Agostino Tassi, zou worden verkracht.
Fijne sfeer daar in dat atelier, vermoedelijk. Tassi had ook al niet van zijn
schoonzus af kunnen blijven. Zonder spanning geen grote kunst, zal de
leermeester gedacht hebben. En het mocht natuurlijk niet zo heten. En ze had er
vermoedelijk zelf om gevraagd. Maar de zeden waren omstreeks 1612 nog niet
wezenlijk anders dan in het voorchristelijke woeste middenoosten. In dit geval
nam haar vader het voor haar op, met een rechtszaak als gevolg.
Is het
tegenwoordig trouwens wel wezenlijk anders in ons vrijgevochten westen? Dat
valt heel erg te bezien, als je afgaat op de beschamende uitingen op het
wereldwijze web om meisjes en vrouwen als hoer weg te zetten en ze er de rest
van hun leven mee te kwellen.
Daarnaast is
(anekdotisch!) ook een andere interpretatie mogelijk op grond van de recente
film Youth, waarvan ik de (vooruit
dan maar:) iconische poster hier opneem. Hier zijn Michael Caine en Harvey
Keitel, als we de trailer tenminste goed interpreteren, in een levensfase aangekomen
waarin de gesprekken vooral lijken te moeten gaan over de prestaties van de
blaas, of liever over het ontbreken daarvan.
Therapeutisch hangend in het
weldadig zwembad van een luxueus wellness-resort (dit keer zijn het de mannen
die willen baden) verschijnt daar plotseling in hun blikveld Madalina Diana
Ghenea, die niet zozeer voor de film is geselecteerd op grond van haar vermogen
tot acteren, maar dat gebrek op andere terreinen meer dan compenseert. Zoals door
haar vermogen om heel voordelig voor de dag te komen in lingerie. En, zoals de film
laat zien, om eveneens heel voordelig voor de dag te komen zonder lingerie.
Who’s she, vraagt Michael. En Harvey
antwoordt simpelweg: God. Hier is
geen sprake van begeerte, enkel van verering. Dat kunnen we diepzinnig
theologisch proberen te duiden in relatie tot de menselijke eindigheid, maar
daar kunnen we gelukkig van afzien. Misschien moeten we ons beperken tot de
optimistische gedachte dat toch enige vooruitgang is geboekt met betrekking tot
hoe vrouwen worden geobjectiveerd. En misschien geldt eveneens (om een belegen
feministisch grapje uit de jaren zeventig van de vorige eeuw aan te halen): When God created man she was only joking,