maandag 29 oktober 2012

Pieternel

Het komt voor dat je jaren niet aan een persoon denkt, en plotseling duikt ze in je gedachten op. Of in je droom en daarna, bij het wakker worden, in je gedachten. Beelden komen boven, die je in je innerlijk bekijkt en beoordeelt. Scènes worden uitgespeeld, en je vraagt ze af of ze ooit gebeurd zijn. Of waar ze vandaan komen.

Daarna komen de woorden om de beelden te vatten en een vorm te geven. In mijn geval in de volgende zeventien regels:

Ook ik heb Pieternel niet echt gekend
Ze was uit Brabant naar de stad getrokken
Haar neusje en haar weelderige lokken
Haar schalkse lach, haar artistiek talent

Dat zij zo soepel Bart verkoos als vent
En hij haar naar zijn eiland wist te lokken
Daar waren allen toch wel van geschrokken
Ze had zich, leek het, van ons afgewend

Het gaat te ver dat we ooit minnaars waren
Wordt het beweerd, het is een vals gerucht
Dat kan ik in oprechtheid echt verklaren

Toen op het strand, de wind een zwoele zucht
Haar blote lijf, haar lippen en haar haren
Het was een droom, daar in de buitenlucht

Niets dan een zwoele zucht
Een dwaas gerucht dat niemand moet geloven
En waar geen hitte is hoeft niets te doven

zondag 18 maart 2012

Jacob en Frits

Jacob van Maerlant wordt wel gezien als Neerlandts eerste dichter. Hij leefde in  de dertiende eeuw van ongeveer 1235 tot 1300, en daarmee een generatie eerder dan Dante, die van 1265 tot 1321 leefde. Zo beschouwd waren we er in Nederland vroeg bij met het dichten in eigen taal, en dat is toch wel een grappige constatering.

Overigens waren we natuurlijk al eerder begonnen. Al in de elfde eeuw komen we de poetische ontboezeming "Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic enda thu wat unbidan we nu" (Alle vogels zijn al aan het nestelen, behalve jij en ik; waar wachten we nog op?) tegen. Maar dat kan gezien worden als een klein archeologisch overblijfsel, een pijlpunt van vuursteen, terwijl we bij Jacob al veel meer van een dichtpaleis kunnen spreken.

Niet alleen heeft hij veel meer dan slechts een paar bescheiden sporen nagelaten, hij dichtte ook nog eens stevig door. De teller blijft staan op meer dan 200.000 regels (verloren werk niet meegerekend). Korte regels weliswaar, maar als men ze overbrengt naar tweekoloms pagina's van vijftig regels elk dan ontstaat toch (plaatjes niet meegerekend) een boekwerk van 2.000 pagina's. IJver kan hem niet ontzegd worden.

Maar genoeg over kwantiteit! Aan Jacob Van Maerlant heeft Frits van Oostrom (met onze belastingcenten, dus Frits is een beetje van ons allemaal) een doorwrocht werk gewijd, waarin hij op magistrale wijze het leven en werk van Jacob aan ons openbaart. Dat is op zich geen nieuws, want dat deed hij al ergens in de jaren negentig van de vorige eeuw, en in 1996 kreeg hij er de AKO literatuurprijs voor. Maar onlangs is het boek opnieuw in een uiterst betaalbare versie uitgebracht, en zodoende ben ik het in de stationskiosk tegengekomen, ter gelegenheid van mijn dagelijkse forenzische werkzaamheden.

Whatever! Het is fascinerende kost. Met name door de kwaliteiten van de pen van Frits, die het vermogen bezit om prachtige zinnen moeiteloos op papier te krijgen. De literatuurprijs heeft hij niet voor niets gekregen. Hij balanceert als een groot magister op de grens van feiten en fictie, is uiterst speculatief bezig (wat hij ook zelf erkent) met schaars feitenmateriaal en goochelt van de ene aanname naar de volgende, maar het blijft allemaal acceptabel omdat hij het zo zorgvuldig en mooi doet. Zo klost hij uit dun en breekbaar draad een uiterst kundig en fraai kantwerkje dat de gehele bijna vijfhonderd pagina's blijft boeien.

Maar genoeg over Jacob en Frits! Blijft de vraag of we er nog iets mee kunnen, met dat dichten van Jacob. Het meest fascinerend zijn wel zijn strofische gedichten, waarin hij echt persoonlijk wordt in plaats van lange historische verhandelingen op rijm na te vertellen. Met een strofe kan in dertien uiterst korte regels een verhaaltje worden verteld, een mening worden gegeven, een ontboezeming worden gedaan. Het zijn leuke puzzeltjes om ze te maken, want Jacob schrijft voor dat ze slechts gebruik maken van twee rijmklanken op de volgende manier: AAB AAB AAB AABB. Dat gaat dan als volgt:

Kersten man, wats di ghesciet?
Slaepstu? Hoe ne dienstu niet
Jhesum Christum dinen Here?


Peins, doghedehi dordi enich verdriet
Doe Hi Hem vanghen ende crucen liet,
Int herte steken metten spere?


Tlant daer Hi Zijn bloet in sciet
Gaet al tequiste alsmen siet.
Lacy, daer en is ghene were!


Daer houdt dat Sarracijnsche diet
Die keirke onder zinen spiet
Daerneder, ende doet haer groet onnere.
Ende di en dunkets min no mere?


(Kijk hier voor de vertaling)

Probeer dat maar eens vol te houden. En trouwens ook wat minder te smokkelen met het metrum (het lijkt verdomme Petrarca wel!). Dat eist oefening, in mijn eerste geval met het volgende resultaat:

Vooruit, een Maerlandts rijm te schrijven
In jambisch metrum dan te blijven
Dat is voorwaar een schone taak

Om deze taak te doen beklijven
En niet in angsten te verstijven
Waardoor ik er een zooi van maak


Daarvoor, zonder te overdrijven
(Ik wil het niemand in gaan wrijven)
Is discipline nodig, vaak

Geen taak voor trutten en voor wijven
Die enkel knutselen aan lijven
Maar toegewijd zijn aan een zaak
Die ik na dertien regels staak

Ach! Alle begin is moeilijk, en oefening baart kunst. Deze vloog dus nog behoorlijk uit de bocht, en vertoont alle kenmerken van een uitproberen. Zelfs het gekozen thema laat dat zien. Het is trouwens geen dichtvorm die uren schaven en bijslijpen met zich mee kan brengen. Het lukt of het gaat fout. De tweede poging leverde een aanvaardbaarder resultaat:

Een nieuwe lente, onverwacht
De lucht voelt lenteachtig zacht
De jas kan eindelijk weer open


Het lijkt of na een lange nacht
Plots de natuur met overmacht
Maar eens haar mouwen op wil stropen


Ze trekt haar plan, op eigen kracht
Creëert ze speels een bloemenpracht
Komt alles uit de knop gekropen


Daarna de bomen, bladerdracht
Je krijgt haast zin om langs de gracht
Heel kalm een stukje te gaan lopen
Om dan een ijsje te gaan kopen



zondag 4 maart 2012

Kalasjnikov

Beroepskeuze kan knap lastig zijn. En als dichter de actualiteit volgen trouwens ook. De eerste inspiratie voor onderstaand staartsonnet dateert uit november 2009, maar vervolgens stokte het na regel zeven, waarna het bijna twee jaar en vijf maanden bleef liggen.

Als je als dichter de actualiteit wilt volgen, moet je wel een beetje van opschieten houden en niet te snel afgeleid zijn. Het Parool publiceerde op 11 november 2009 dat Michail Kalasjnikov, uitvinder van het wereldberoemde gelijknamige schiettuig op een receptie in het Kremlin ter ere van zijn negentigste verjaardag verklaarde in zijn jeugd dichter te hebben willen worden. Collega blogger Papieren Man reageerde al op 12 november, maar Papieren Man is een journalist, en daarmee per definitie hijgerig bovenop het nieuws met een halfwaardetijd van minder dan vierentwintig uur. En bovendien van een repeterende soort, een echo van het echte nieuws uit de krochten van het bloggen.

Echter: dat kan dan wel zo zijn, maar het maakt mij nog niet tot toonbeeld van gevatheid. Terwijl ik eigenlijk, op basis van de statistieken die Google zo vriendelijk is voor mij bij te houden, wel wat exposure kan gebruiken. Het trefwoord Kalasjnikov geeft gegarandeerd media-aandacht bij professionele lezers van CIA, AIVD en wat zo nog meer. Hoe dom van mij, derhalve, om een gedicht over Kalasjnikov niet met de grootste spoed over het voetlicht te brengen!

Anyway, beter laat dan nooit. Regel acht tot en met zeventien volgden vandaag toen ik bij een opruimingsactie weer eens op mijn Kalasjnikov stuitte. en omdat de ezel die ik ben zich nooit twee maal aan dezelfde steen wil stoten, publiceer ik dan maar terstond:

KALASJNIKOV

Kalasjnikov had dichter willen zijn
Wie voelt niet met hem mee? In wilde tonen
Van beeldspraak en van rijm te mogen wonen
Te leven in staccato van refrein

Een salvo van gedachten in zijn brein
Een mitrailleur van klank, de maat bekronen
Met kleur, textuur en grillige patronen
Van inspirerend bijtend zoet venijn

En toch heeft hij een monument geschapen
Dat wijd en zijd aanbeden wordt, en meer
Veel meer, dat mensen dromen doet en slapen

Het leven en de kunst zijn broos en teer
En vaak is ook het woord een duchtig wapen
Maar tegen een geweer is geen verweer

Leg alle wapens neer
Zo lijkt de dichter ons te willen vragen
Laat alles zwijgen, laat de doden klagen

zondag 19 februari 2012

Wie is wie?

Om nog even bij het onderwerp van de vorige aflevering te blijven volgt hier wederom een ballade. De concrete aanleiding voor deze is het feit dat ik niet zo goed ben in namen. Meer precies: in het onthouden van namen. Daar had ik ook last van in het geval van de drie zusjes.

Om pijnlijke situaties te vermijden moet je dan oefenen. Of ezelsbruggetjes verzinnen, zodat je wel in staat bent om de juiste jongedame bij de juiste naam aan te spreken. Om dat voor elkaar te krijgen besloot ik om me in dichtvorm te bekwamen. Bij het refrein kwam ik uit op de slotzin "De vraag is echter: wie is wie?" en dat heeft natuurlijk meteen de consequentie dat daarmee ook de slotzinnen van de coupletten op 'ie' moeten eindigen.

Tot zover geen probleem, maar van het een komt het ander, zeker gegeven het feit dat de rijmklank 'ie' te gebruiken is bij zowel sterk als zwak rijm, en daar als het ware een andere lading en intensiteit heeft. Dat leidde tot het idee om in de gehele ballade waar mogelijk gebruik te gaan maken van rijmwoorden die op 'ie' eindigen. Zo schept een dichter zijn eigen problemen. 100% bleek niet haalbaar, maar met passen en meten ben ik een eind gekomen. Het resultaat luidt als volgt:

Ballade van de zusjes
Refrein:                                                    
Prinsesjes zijn het, alle drie
Nee echt. Ja heus. Geen woord gelogen
Je krijgt haast tranen in je ogen
De vraag is echter: Wie is wie?


Het moet ons vrolijk en tevreden stemmen
Dat we nu zingen gaan
Van jeugd, talent, van schoonheid en van gratie
En het is goed om even te beklemmen
En even stil te staan
Tot heil en tot geluk van heel de natie
Om niet te zeggen: tot haar elevatie
Dat het om zusjes gaat zonder bombarie
Want dat gerucht is flauwekul en larie
Het spinsel van een zieke fantasie

Welnu, ik zeg het niet zonder emotie:
Ik ben ontzettend blij
Dat deze nieuwe, jonge generatie
Zo goed geleid door ouderlijke notie
Zich onbeperkt en vrij
Ontwikkelt op het pad van redenatie
Hetgeen mij zinken doet in contemplatie
Wat ik dan zie? Drie hoofden, licht gebogen
Zo nijver aan hun huiswerk, onvertogen
Geconcentreerd en vol van energie

En het is op zichzelf vast geen sensatie
Dat Nienke Nienke is
Dat is normaal, zeg maar gewoon: traditie
Maar het vereist bij mij toch concentratie
Dat ik me niet vergis
Want in mijn hoofd voltrekt zich competitie
En als ik afgaan moet op intuïtie
Dan loop ik kans mij heel erg te vergissen
In wie zij is. Ik moet mij vergewissen
Dat ik in haar het juiste meisje zie

En haar dan slordig niet verwar met Maartje
Die wel wat jonger is
Maar voor herkenning is dat geen garantie
Want eerlijk waar: al scheelt het dan een jaartje
En is ze blozend fris
Ze tooit zich eveneens met elegantie
En gaat dus, met haar zus, tijdens vakantie
De winkel in van Bitch en Afercrombie (1)
Een paradijs voor elke modezombie
Voor ruiten rokjes ruim boven de knie

Maar Emma doet niet mee aan deze manie
Dat heeft ze dus beloofd
Want dat is helemaal niet haar ambitie
Veel liever staat ze, vol bravoure en branie
Atletisch op haar hoofd
En doet ze binnenkort wellicht auditie
Op de TV. Een hele exercitie
Maar het wordt vast een grote revelatie
En zo besluit ik mijn evaluatie
Met veel bewondering en sympathie

(1) Mode is niet helemaal mijn sterke punt, en vanwege mijn reeds boven aangehaalde moeite met namen zeg ik het misschien niet helemaal goed, maar wat ik bedoel is ongeveer het volgende: the hottest label in the world!