maandag 28 december 2015

Suzanna


Inspiratie begint vaak met een naam. In dit geval die van mijn nichtje. De muze komt de dichter soms op ongebruikelijke wijze aangewaaid. Dan volgt een beeld. Een typering. Een korte zin die metrisch bruikbaar is (in dit geval de eerste anderhalve regel van het eerste sonnet). En dan gaat de verbeelding met de dichter op de loop. Wat valt er van te maken? Wat zal het opleveren? Zo weet je wel waar je begint, maar niet waar je eindigt. Beter gezegd: dat weet je pas als je klaar bent.

De link naar een bijbels verhaal is niet ongebruikelijk en snel gelegd. Onze hele cultuur staat bol van verwijzingen naar bijbelse verhalen. Daar kun je echter vrij en vrijmoedig mee omgaan, plastisch materiaal om te buigen naar je voorkeuren. In de bijbelse context gaat het over de kuise Suzanna, maar kuisheid is geen karaktereigenschap waarmee ik een bijzondere affiniteit heb. Welbeschouwd is het geen deugd (kun je dat eigenlijk ook niet van deugdzaamheid zeggen?) maar in de kern een onderdrukkingsmechanisme, in de bijbelse verhalen strak toegepast om vrouwen op hun plaats te zetten. Iedereen moet natuurlijk haar of zijn eigen leven leiden en zelf maar kiezen welke mate van kuisheid daar het beste bij past.

In het licht van dit uitgangspunt ben ik aan het puzzelen geslagen, tot ik een vorm had die paste. Terwijl mijn muze daarbij (in overdrachtelijke zin) om mij heen fladderde. Fladderen leidt trouwens nauwelijks af als je geconcentreerd bezig bent. Mijn behandeling van de stof is overwegend anekdotisch (maar dat kun je van grote delen van de bijbel ook zeggen) en niet al te zwaar van karakter (wat veel minder van de bijbel kan worden gezegd). Nou ja, kort en goed: vergeet het heilige boek voor de rest (tenzij je geïnteresseerd bent in de eventueel door het beeld wandelende cameo’s) en ga gewoon door met mijn gedichten.

Dat zijn zes staartsonnetten, overzichtelijk verdeeld in drie vertellingen en drie gezangen. In de vertellingen wordt de chronologie van het verhaal gevolgd. De gezangen leveren commentaar vanuit het perspectief van het drietal hoofdpersonen, Suzanna en haar ouderlingen.

Eerste vertelling





















Suzanna was een coole chick, en echt
Een beauty queen. Toen ze eens wilde baden
In maneschijn (want het was dertig graden)
Werd ze bespied door mannen boos en slecht

Heel poedelnaakt, haar borsten bloot, onthecht
Haar schoot. Ze grepen haar. En overladen
Werd zij met vuige praat: “Niet te versmaden
Ben jij. We nemen je. Dat is ons recht”

Ze huiverde. Ze moest zich overgeven
Aan valse streling, schending van haar deugd
Ze sloeg haar ogen neer, begon te beven

Ze werd met kracht misbruikt. Zo werd haar vreugd
Geofferd aan de wellust, werd haar leven
Een zware last. Geëindigd leek haar jeugd

“En wat ons zo verheugt,”
Zo spraken zij: “Mocht je ons niet plezieren
Dan word je levend voer voor wilde dieren”

Eerste gezang





















Ik neem je blanke naaktheid, warm en zacht
Ik streel je huid. ik laat mijn handen dwalen
Je bent van mij. Die prijs moet je betalen
Je bent van mij. En jong is nog de nacht

De nacht is jong. Je bent zoals verwacht
Je bent de oogst van duizend één verhalen
Zoals het mij behaagt je aan te halen
Zo neem ik je, als sieraad van mijn macht

Ik laat mijn lichaam op het jouwe glijden
Ik laat je niet meer gaan. Ik streel je huid
Ik zal jouw blanke naaktheid in gaan wijden

Een kreet van hitte, dierlijk oergeluid
Jouw lijf dat ik vol vuur zal gaan berijden
Vraagt overgave, angstig en gekruid

Mijn sieraad, prooi en buit
Ik neem je zonder liefde, zal je dwingen
Je bent de oogst waarvan de helden zingen


Tweede vertelling





















Suzanna was in groot gevaar. De tijden
Waarin zij leefde waren bar en boos
Want vrouwen waren goeddeels rechteloos
Een soort bezit, dat men kon laten lijden

Twee schurken waren moeilijk te bestrijden
Want als ze logen, wreed, genadeloos
Geen machtig man die dan haar zijde koos
Een kwade dood was moeilijk dan te mijden

Ze namen haar en noemden haar een hoer
Daarna beklaagden ze haar losse zeden
En wel aldus: “Die meid neukt zelfs haar broer”

“Het is een slet, door iedereen bereden
Ze leeft voor galg en rad, dat vindt ze stoer
Zo heeft ze elk gebod wel overtreden”

Dit liegen was de reden
Dat iedereen nu koos voor vrouwenhaat
En riep: “Ja, stenig haar. Roei uit dat kwaad!”

Tweede gezang








Mag ik misschien ook mijn verhaal vertellen?
Waarom ontzeggen jullie mij dat recht?
Omdat ik vrouw ben, enkel daardoor slecht
Een ding om te gebruiken en te kwellen

Dat ik hier schuldig ben, zo hoor ik stellen
Blijkt uit het feit dat ik besta. Ik vecht
Dat aan, want dat ik aan het leven hecht
Is geen motief een oordeel te gaan vellen

Wat ik slechts wil is dit: mezelf te zijn
Wie gaat het aan als buiten ik wil baden
Ontbloot en wel? Wie doe ik daarmee pijn?

Mijn lijf is van mezelf. Ik wil u raden
Dat recht mij toe te staan, zonder chagrijn
Een recht dat ik vertalen mag in daden

Of is het te beladen
Om, zonder kwaad te doen, ontremd en blij
Te doen wat men begeert, volledig vrij?

Derde vertelling



















Maar toen sprak Daniël, een man van eer
“Ik ken die twee, ik zou ze niet vertrouwen
Want steniging, het zal ons straks berouwen
Als ze gedood is zonder goed verweer

En hij dacht na als volgt: Wat is ze teer
Zo lelieblank. Ik mag nu niet verflauwen
Ik moet haar redden uit hun scherpe klauwen
Omdat ook ik Suzanna kuis begeer

Hij stelde voor: “Laat mij hen ondervragen
Maar zonder dat ze horen van elkaar
Ik vraag details. Zie of ze dat verdragen”

Het hele spel vond plaats met groot misbaar
De leugenaars, ze deden niets dan klagen
En spraken elkaar tegen, hier en daar

Zo werd het klip en klaar
Dat zij de boel vals hadden voorgelogen
Toen gold voor hen niet langer mededogen

Derde gezang






Ik ben dus echt de lul. Wie had gedacht
Dat ooit zo’n losse meid zich zou verweren?
Mijn status hielp ze altijd uit de kleren
Dat is het grote voordeel van de macht

Ze had geen zin, toen heb ik haar verkracht
Dat is normaal. Zo gaat dat onder heren
Moet ik daarvoor, verdomme, straks creperen?
Als crimineel word ik straks afgeslacht

Verhit zie ik het plebs met stenen slepen
Ze krijsen: oog om oog en tand om tand
Als om hun groot gelijk te onderstrepen

Ze brullen: voet om voet en hand om hand
Mijn kleren gaan nu uit, heb ik begrepen
Zo blootgesteld, dat is pas echt gênant

Nu zijn we aanbeland
Bij het moment dat schapen, zonder zonden
Met scherpe stenen tot de dood mij wonden



Het Suzanna-motief is veel gebruikt in de westerse schilderkunst, al dan niet oneigenlijk (om het woord ‘misbruik’ te vermijden, want wie zijn wij om –na het bovenstaande– zonder zonden de eerste steen te werpen). Het bood immers de prettige gelegenheid om een geheel of grotendeels ontklede jonge vrouw af te beelden zonder de kans te lopen van het plegen of begeren van onkuisheid beschuldigd te worden. En, beter nog, je kon het ook nog eens verkopen als morele les. Kijkend naar Suzanna vielen dan niet zozeer haar aantrekkelijke proporties op, als wel haar diepgevoelde verlangen de reine wegen van de Heer te volgen, ongeacht de consequenties. Een verfrissende gedachte!

Een bijzonder exemplaar in de iconografie is wel onderstaand, van de hand van Artemisia Gentileschi uit 1610. De toon is meteen radicaal anders. Hier geen verstilde, bijna serene uitbeelding (“Zeg, stoute ouderlingen, jullie laten me schrikken nu ik hier zo in mijn blootje zit”), maar heftige emotie en felle pijn. Dat heeft vermoedelijk te maken met wat ik voor het gemak maar even het vrouwelijk perspectief noem.

Voor Artemisia zelf leek het een profetische dimensie te bezitten, alsof ze voorvoelde dat ze twee jaar later door haar leermeester, Agostino Tassi, zou worden verkracht. Fijne sfeer daar in dat atelier, vermoedelijk. Tassi had ook al niet van zijn schoonzus af kunnen blijven. Zonder spanning geen grote kunst, zal de leermeester gedacht hebben. En het mocht natuurlijk niet zo heten. En ze had er vermoedelijk zelf om gevraagd. Maar de zeden waren omstreeks 1612 nog niet wezenlijk anders dan in het voorchristelijke woeste middenoosten. In dit geval nam haar vader het voor haar op, met een rechtszaak als gevolg.

Is het tegenwoordig trouwens wel wezenlijk anders in ons vrijgevochten westen? Dat valt heel erg te bezien, als je afgaat op de beschamende uitingen op het wereldwijze web om meisjes en vrouwen als hoer weg te zetten en ze er de rest van hun leven mee te kwellen.

Daarnaast is (anekdotisch!) ook een andere interpretatie mogelijk op grond van de recente film Youth, waarvan ik de (vooruit dan maar:) iconische poster hier opneem. Hier zijn Michael Caine en Harvey Keitel, als we de trailer tenminste goed interpreteren, in een levensfase aangekomen waarin de gesprekken vooral lijken te moeten gaan over de prestaties van de blaas, of liever over het ontbreken daarvan. 

Therapeutisch hangend in het weldadig zwembad van een luxueus wellness-resort (dit keer zijn het de mannen die willen baden) verschijnt daar plotseling in hun blikveld Madalina Diana Ghenea, die niet zozeer voor de film is geselecteerd op grond van haar vermogen tot acteren, maar dat gebrek op andere terreinen meer dan compenseert. Zoals door haar vermogen om heel voordelig voor de dag te komen in lingerie. En, zoals de film laat zien, om eveneens heel voordelig voor de dag te komen zonder lingerie. 

Who’s she, vraagt Michael. En Harvey antwoordt simpelweg: God. Hier is geen sprake van begeerte, enkel van verering. Dat kunnen we diepzinnig theologisch proberen te duiden in relatie tot de menselijke eindigheid, maar daar kunnen we gelukkig van afzien. Misschien moeten we ons beperken tot de optimistische gedachte dat toch enige vooruitgang is geboekt met betrekking tot hoe vrouwen worden geobjectiveerd. En misschien geldt eveneens (om een belegen feministisch grapje uit de jaren zeventig van de vorige eeuw aan te halen): When God created man she was only joking,